Merkwaardige macro mineralen

een informatieve rubriek met handstukken uit de collectie van Raymond Dedeyne, door hemzelf becommentarieerd en door Theo Muller van foto’s voorzien  -  voor vragen of suggesties, email mmm@minerant.org
 

Crocoiet

Berezovsk, Sverdlovsk Oblast, Rusland


image
Foto 1


image
Foto 1 - detail


Ik denk dat er maar weinig mineralenverzamelingen zijn die het zonder een specimen crocoiet moeten stellen. Voor een redelijke prijs (tenminste zolang je geen exorbitante eisen aan de grootte stelt) vind je de dag van vandaag al snel een handstuk met mooie, opvallend oranjerode, goedgevormde en relatief grote kristallen uit de rijke afzettingen van Dundas in het Tasmaanse Zeehan district. Maar dat is niet altijd zo geweest: ooit was crocoiet een zeer gegeerd mineraal dat nauwelijks te verkrijgen was en dat je enkel in de meest gerenommeerde verzamelingen van wetenschappers en vorsten aantrof.

Maar daarvoor moeten we een heel end terug in de geschiedenis. In 1745 vindt Erofei Markov – een eenvoudige Russische orthodoxe dissident – aan de oevers van de rivier Berezovka, niet ver van de monding in de rivier Physhma in de centrale Oeral – enkele stukken kwarts met glimmend gele insluitsels. Hij roept de hulp in van een zilversmid die uit zijn monsters 1,6 gram goud isoleert en dan gaat het allemaal heel snel: twee jaar later wordt al een heuse goudmijn opgestart op nauwelijks drie kilometer van waar Erofei zijn memorabele vondst deed. In 1752 wordt Berezovsk gesticht: aanvankelijk een mijnwerkerskamp aan de oever van de Berezovka dat later uitgroeit tot de huidige stad van om en bij 50.000 inwoners. En het blijft niet bij die ene mijn: zowat het hele gebied rond de Berezovka blijkt uitzonderlijk rijk te zijn aan het edele metaal – zowel alluviaal als ondergronds (het zogenaamde berggoud). In 1770 zijn er al 500 mijnwerkers (een verzameling arme boeren, veroordeelde criminelen en politieke en godsdienstige bannelingen) actief – weliswaar onder deplorabele werkomstandigheden: de meesten bezwijken al binnen vijf jaar aan honger, ziekte of kou. Er komen nieuwe mijnen bij en in de periode 1745 – 1806 wordt er reeds 6.000 kg goud gewonnen. Sindsdien gaat het in alsmaar stijgende lijn, tot op heden waar de Berezovsk goudvelden zich uitstrekken over een gebied van 7 bij 30 km, op 12 km noordoost van Ekaterinenburg (Rusland’s vierde grootste stad, onder het Sovjet regime kortstondig omgedoopt tot Sverdlovsk). Er worden meerdere goed uitgeruste mijnen uitgebaat tot op een diepte van 500 meter – exploratieboringen werden uitgevoerd tot op 1100 meter. De cumulatieve goudproductie vanaf het prille begin tot 1997 bedraagt bijna 100 000 kg. Het gebied ligt bezaaid met meer dan duizend – zowel oude als nieuwe – mijnschachten en is nu ‘s werelds oudste nog volop operatief goudwinningsgebied.

Al vanaf het begin was het goud van Berezovsk - de eerste en gedurende lange tijd de enige Russische goudwinning - van groot belang voor de nationale economie. Het gebied trok dan ook nogal wat binnen- en buitenlandse wetenschappers aan die zoveel mogelijk wilden te weten komen over de geologische geschiedenis en opbouw van de afzetting – in de hoop daarbij aanknopingspunten te vinden op de zoektocht naar eventuele andere Siberische goudafzettingen. Daarbij werden verschillende nieuwe mineralen ontdekt, waaronder aikiniet, pyrophylliet en vauqueliniet. Maar het belangrijkste was wel een opvallend oranjerode, goed gekristalliseerde substantie die rond 1764 ontdekt was in de Tsvetnoi mijn en die door Johan Gottlieb Lehmann in 1766 voor het eerst werd beschreven als Nova Minera Plumbi (het nieuwe loodmineraal) – aanvankelijk via een lezing voor de Russische Wetenschappelijke Academie en later dat jaar door middel van een brief in het Latijn aan de Franse naturalist Buffon. Lehmann was een van die wetenschappelijke duizendpoten zoals je die toen nog had: hij was tegelijk dokter, scheikundige (avant la lettre), mijnadviseur en lid van de Berlijnse Academie voor Wetenschappen – hij overleed zes maanden later om zo te zeggen “met zijn laarzen aan”, aan een arsenicumvergiftiging na een explosie van een retort tijdens een van zijn labo experimenten. Aanvankelijke pogingen om de nieuwe substantie te analyseren faalden jammerlijk, zelfs tot 30 jaar na haar ontdekking, wat geen verrassing is aangezien het element chroom - een van de hoofdbestanddelen - toen nog onbekend was. De enige zekere conclusie was dat het nieuwe mineraal lood moest bevatten. Er werden een hele resem namen voor bedacht: Siberisch rood lood, rood looderts, minera plumbi rubra en (na de uiteindelijke ontdekking van chroom) plomb chromaté, kallochrom, crocoise, crocoisite en uiteindelijk in 1841 door Breithaupt crocoiet (crocon = saffraan, naar de geeloranje kleur van de streep) – later kwamen daar nog beresofiet en lehmanniet bij. Het element chroom werd uiteindelijk voor het eerst geïsoleerd in 1797 door Louis Nicolas Vauquelin – een uiterst productieve apotheker/scheikundige met maar liefst 376 publicaties op zijn naam – uit crocoiet van Berezovsk.

Het nieuwe mineraal was ondertussen razend populair onder zowel wetenschappers als (kapitaalkrachtige!) verzamelaars: om ook maar enigszins van tel te zijn moest een collectie tegen het einde van de achttiende eeuw er minstens één specimen van bevatten. Romé de l’Isle beschreef in 1767 – waarschijnlijk niet zonder enige afgunst - hoe de verzameling van de Spanjaard Pedro Franco Davila (de rijke stinkerd!) er niet minder dan drie specimens van telde (het mineraal was pas het jaar ervoor beschreven). De prijzen waren dan ook navenant en het duurde niet lang voor de lokale inwoners van Berezovsk zelf kwalitatief vrij goede vervalsingen van gekleefde kleine kristallen op kwartsmatrix begonnen te prepareren. Maar niet alleen de kristallen waren interessant: ook het oranjegele crocoietpoeder kwam in de belangstelling te staan als mogelijke vervanger voor de toenmalige gele arseensulfidische pigmenten die na verloop van tijd dof werden. Dat kwam echter nooit tot enige praktische toepassing want daarvoor kwam crocoiet in Berezovsk té sporadisch voor en later bleek de gele kleur overigens vrij gemakkelijk te synthetiseren door eenvoudig vermengen van loodnitraat en kaliumchromaat oplossingen. Het zogenaamde “chroomgeel” vond naderhand toepassingen bij o.a. het kleuren van snoep (!), het versterken van de kleur van gemalen curcumawortel (!!), als pigment voor Van Gogh’s zonnebloemen en voor het beschilderen van de bekende gele Amerikaanse schoolbussen.

Specimens van Berezovsk bleven tot ver in de twintigste eeuw in het Westen uitermate moeilijk verkrijgbaar – zelfs na de ineenstorting van de USSR in 1991. Dat tekort werd weliswaar opgevangen toen crocoiet in relatief grote hoeveelheden werd gevonden in de lood- en zilverontginningen van Dundas in Tasmanië. Niet zonder enige nationale trots escorteerden de Russen de deelnemers aan twee internationale geologische congressen die in Rusland werden georganiseerd (in 1897 en 1937) naar een grote ondergrondse ruimte waarvan de wanden nagenoeg volledig bedekt waren met glinsterende crocoietkristallen: de bedoeling was die als mineralogisch reservaat te bewaren voor het nageslacht maar ze kwam in de tweede wereldoorlog bij gebrek aan onderhoud in verval om tenslotte finaal in te storten. In de vroege zeventiger jaren werden nog enkele duizenden specimens uit een nieuwe vondst ontgonnen en uitgestuurd naar verzamelingen van Russische staatsinstellingen – slechts enkele daarvan konden daarbij “ontsnappen” naar het Westen. Ook hier werden pogingen ondernomen om een “crocoietreservaat” tot stand te laten komen maar ook ditmaal vergeefs: in het begin van de negentiger jaren werd alles door verzamelaars leeggeroofd. In 1992 werd terug een aanzienlijke hoeveelheid specimens gewonnen uit een nieuwe vindplaats en ditmaal konden ook Westerse verzamelaars daarvan mee profiteren. In recente jaren worden in Berezovsk geleide ondergrondse bezoeken voor toeristen georganiseerd, waarbij bezoekers zich op een diepte van 20 meter aan een met crocoietkristallen beklede ruimte kunnen vergapen.

Crocoiet komt in het Berezovsk ertsveld voor op verschillende plaatsen, maar dan steeds in relatief beperkte hoeveelheden. De voorkomens situeren zich daarbij meestal vrij ondiep, op zowat 15 tot 20 meter onder het aardoppervlak– dieper dan 50 meter is niets meer te vinden. Chemisch gezien is het loodchromaat, met de eenvoudige formule PbCrO4. Het wordt gevormd door oxidatie van het vrij courante galeniet, maar benevens lood heb je daarvoor ook nog zeswaardig chroom nodig, wat dan in de natuur weer een zeldzaamheid is: crocoietvoorkomens blijven daarom beperkt tot chroomhoudende basische tot ultrabasische milieus. In Berezovsk vind je als matrix naast melkkwarts ook “beresiet”: een chemisch omgezet kwartsporfier met een bruinwitte kleur. Crocoiet wordt er ook dikwijls vergezeld van andere zeldzame chroommineralen zoals vauqueliniet, phoenicochroiet, embreyiet en cassedanneiet die – net als crocoiet zelf – er alle hun type locality vinden. Als typische verschijningsvormen worden zowel compacte wigvormige als kortprismatische kristallen tot 3 à 4, maximaal 7 cm lengte genoteerd. Vele daarvan hebben een eerder afgeplat voorkomen, een gevolg van het feit dat de meeste aders dun zijn.

Het onderscheid met crocoiet uit Tasmanië is meestal vrij duidelijk. De kleur is voor beide dezelfde, maar Tasmaans materiaal doet zich vooral voor als langere prismatische kristallen (tot 20 cm lengte!) met duidelijke langsstreping op een uitermate brosse matrix van goethiet, limoniet en gibbsiet en met een totaal andere paragenese (van de vier bovengenoemde chroommineralen werd geen enkel uit het Dundas gebied gerapporteerd).

Het specimen op de foto – een vrij indrukwekkende plaat van 280 x 220 x 85 mm -heb ik van Ivàn Blanco op de Gentse Nautilusbeurs van 2018; het is afkomstig uit de verzameling van Georges Vanacker. De kwaliteit van de kristallen is niet bepaald denderend, maar dat wordt ruimschoots goedgemaakt door de interessante paragenese en de historische betekenis. De bovenste helft van het specimen is bezaaid met talloze oranjerode crocoietkristallen: sommige wigvormig tot enkele mm, andere langgerekt prismatisch tot 17 mm lengte bij een doorsnede tot 2 mm. Diagonaal doorheen de oppervlakte van het specimen loopt een zwarte band die bij sterke vergroting (zie detailfoto) blijkt te bestaan uit een aaneenschakeling van botryoïdale structuren die zijn opgebouwd uit minuscule zwarte kristalletjes. Sommige van die structuurtjes omsluiten een klein crocoietkristal, andere zijn dan weer hol. Verder zijn er ook nog wat lichtgeelgroene naaldkristalletjes aanwezig. Zowel de zwarte als de groene substantie werden onderworpen aan externe SEM/EDX analyse en in beide gevallen wijst het besluit overduidelijk in de richting van pyromorfiet, een courante begeleider van crocoiet uit Berezovsk.

In de literatuur wordt wel eens aanbevolen om crocoietspecimens in het donker te bewaren, teneinde te vermijden dat de felle roodoranje kleur na verloop van tijd donkerder wordt. Sommige bronnen wijten dit fenomeen aan het feit dat het lood aan de oppervlakte traag in het zwartgrijze loodsulfide zou worden omgezet. Crocoietspecimens zijn ook relatief giftig: ze bevatten zowel het chronisch-toxische lood als het kankerverwekkend zeswaardig chroom – qua toxiciteit vind je hier dus zowat “the best of both worlds” (sic!) in één enkele combinatie. Maar gezien de zeer geringe oplosbaarheid van loodchromaat zal dat in de praktijk waarschijnlijk wel meevallen.

Volledigheidshalve: buiten goud en chroommineralen hebben de mijnen van Berezovsk ook nog een andere, zij het vrij macabere “claim to fame”. Tijdens de Russische revolutie werd de Romanov tsarenfamilie (tsaar Nicholas II, tsarina Alexandra en hun vijf kinderen) in 1918 door de Bolsjewieken gevangen gehouden in Ekaterinenburg. Toen het gerucht circuleerde dat de Witrussen naderden om ze te bevrijden werd de hele familie door de revolutionairen neergeschoten. Over wat er daarna met de lijken gebeurde heerst nog enige onzekerheid, maar een bijzonder hardnekkige, door getuigen onderschreven versie zegt dat die zonder enige ceremonie in een van de vele verlaten mijnschachten in de buurt werden gekieperd. De volgende dag werden nog andere leden van de Romanov familie in een andere schacht gegooid – maar ditmaal wel levend. Niet direct om vrolijk bij te worden, zeg dat wel: ik hou het dan wat Berezovsk betreft ook liever bij zijn mineralen.

 
alfabetische index