Merkwaardige macro mineralen

een informatieve rubriek met handstukken uit de collectie van Raymond Dedeyne, door hemzelf becommentarieerd en door Theo Muller van foto’s voorzien  -  voor vragen of suggesties, email mmm@minerant.org
 

BARIET

Dreislar Mijn, Dreislar, Medebach, Rijnland-Westfalen, Duitsland

Bariet is enerzijds geen zeldzaam mineraal en anderzijds kent het tal van industriële toepassingen. Barietexploitaties vind je dan ook over de hele wereld verspreid, en Duitsland had er zo ooit drie van enig economisch belang: Clara in het Zwarte Woud, Dreislar in het Sauerland en Wolkenhügel in de Harz. Daarvan is momenteel nog enkel de eerstgenoemde actief, tot grote vreugde van zowel micro- als macroverzamelaars. De andere twee werden gesloten – toevallig allebei in 2007. Wolkenhügel is vanwege zijn gebrek aan verzamelwaardige specimens bij verzamelaars nauwelijks bekend. Maar dat is wel even anders voor Dreislar: tot in de tachtiger jaren van de vorige eeuw was dat de bron van een gestage stroom van hoogwaardige barietspecimens (zoals geïllustreerd in foto 1), die veel oudere verzamelaars zich nog levendig zullen herinneren.

Image
Foto 1: bariet #0270, Dreislar


Dreislar is een godvergeten nest met zowat 300 inwoners, op 5,5 km ZZW van het stadje Medebach – waarvan het heden ten dage deel uitmaakt. Ingeval hier nog steeds geen licht bij je mocht opgaan: start in Düsseldorf en houd gedurende zo’n 150km pal oostwaarts aan - de Dreislar Mijn situeert zich op een kleine kilometer ten westen van het plaatsje zelf. De eerste sporen van mijnbouw dateren er al van 1777, wanneer volgens de annalen ene Johann Adam Florenz Pape er “Eisenstein” gaat zoeken. In de daaropvolgende jaren gaan de exploitatierechten over in verschillende handen, om in 1847 te belanden bij Graf Rudolf von Spee, die er wel koper en ijzer hoopt te vinden, maar in plaats daarvan op bariet stoot dat toen economisch nog zo goed als waardeloos was. Von Spee zal wel geen commercieel genie zijn geweest: hij had eerder al vruchteloos geprospecteerd in Medebach, hij krijgt deurwaarders op zijn dak en in 1861 moet hij – totaal berooid – vluchten. In 1909 komen de rechten uiteindelijk bij de “Deutsche Barytindustrie Dr Rudolf Alberti” terecht, die ook de exploitatie van de Wolkenhügel Mijn in handen heeft. Een eerste geologisch rapport over Dreislar wordt opgesteld in 1911 door Dr Richard Barthling: dat bevestigt de aanwezigheid van belangrijke barietaders. De uiteindelijke uitbating start in 1912, maar al snel komt WO I roet in het eten gooien. Daarna blijft het tot 1920 wachten op een heropstart, maar in 1923 komt Dr Alberti terug in zwaar weer terecht: de moeilijke bereikbaarheid van de mijn met daarbovenop nog een flinke economische crisis nopen nog maar eens tot een stilstand. Uiteindelijk worden alle eigendommen en rechten verkocht voor 250000 Reichsmark aan IG Sachtleben (tegelijk eigenaar van de Clara mijn!) dat de onderneming prompt daarop maar weer eens … stillegt.

Dan blijft het stil tot na WO II. Wanneer midden de vijftiger jaren er een grote vraag ontstaat naar bariet voor de papier- en kleurstoffenindustrie is dat goed nieuws voor Dreislar. Er wordt geïnvesteerd in verbeterde wegen, zodat het erts per vrachtwagen naar de zuiveringsinstallatie in Liesen bij Hallenberg kan worden vervoerd, van waar het per spoor naar de binnenhaven van Dortmund wordt gestuurd. Nu gaat het pas echt goed met de productie, die vanaf 1957 voor het eerst rendabel wordt. In 1972 worden er 78 000 ton geproduceerd – dat cijfer zakt wel geleidelijk weer weg naar 56 000 ton (1977), 40 000 ton (1986) tot uiteindelijk 27 000 ton bij het einde van de exploitatie. In 2007 wordt de mijn definitief stilgelegd: de exploiteerbare voorraden zijn nagenoeg uitgeput, nadat over een periode van 50 jaar niet minder dan 3 miljoen ton bariet werden bovengehaald.

Image
Vergane glorie: de ingang tot de Dreislar Mijn vandaag…


De Dreislar afzetting werd 50 miljoen jaar geleden gevormd, toen opstijgende hete bariumoplossingen neersloegen in gangen en scheuren. Essentieel gaat het hier om twee hoofdgangen: de Karl- en de Rudolf-gang, genoemd naar de zonen van Josef Biet, bedrijfsvoerder tijdens de Alberti-periode. Daarnaast komen nog diverse nevengangen voor. De laagdikte varieert tussen 2 en 10 meter bij een lengte van 300 tot 500 meter. Het diepst bereikte punt ligt op 447 meter. Het gemiddelde gehalte van het ruwe erts varieert tussen 90-95% bariet – de belangrijkste onzuiverheden zijn kwarts (2-4%); calcium-, ijzer- en magnesiumcarbonaten (3%) en strontiumsulfaat (2,5-3%). Met de ontginningsdiepte stijgen het strontiumgehalte (tot 14%) en het aandeel aan kwarts en ijzerhoudend dolomiet – reden waarom de exploitatie uiteindelijk noodgedwongen moest worden stilgelegd.

Bariet was voor Dreislar het enige economisch interessepunt – in tegenstelling tot Clara, waar ook fluoriet en (meer recent) zilver worden gewonnen. Nog een belangrijk verschil – tenminste voor de verzamelaar - is dat Clara uitermate soortenrijk is, terwijl dat voor Dreislar hoegenaamd niet het geval is: buiten bariet met (uitermate overvloedig) chalcopyriet vallen er enkel nog strontianiet (zeldzaam) en cinnaber (uitermate zeldzaam) te verzamelen. Barietkristallen zijn typisch duntafelig, doorgaans met messcherpe randen – individueel variëren ze van minder dan 1 tot meer dan 20 cm. Ze komen voor als onregelmatig golvende kammen van parallel gerangschikte individuele kristallen. De kleur is meestal sneeuwwit maar kan bij stijgend strontiumgehalte neigen tot gelige, lichtroze en zelfs baksteenrode tinten. Occasioneel kan bovenop een eerste generatie een tweede worden aangetroffen.

Image
Foto 2: bariet #2698, Dreislar


Chalcopyriet is op Dreislar barietspecimens een haast onvermijdelijke begeleider. Het komt voor als enkelvoudige of tweelingkristallen tot 1 cm individueel of als groepjes die soms 5 cm kunnen halen. Chalcopyriet behoort tot het tetragonale kristalstelsel. Enkelvoudige kristallen vertonen doorgaans de vorm van een tetragonale disfenoïd (ook wel tetragonale tetraëder genoemd): een gesloten vorm opgebouwd uit twee driehoeksvlakken aan de bovenkant die 90° gedraaid zijn ten opzichte van twee driehoeksvlakken aan de onderkant - de vier samenstellende vlakken zijn daarbij gelijkbenige driehoeken. Dezelfde vorm met vier gelijkzijdige driehoeken is een kubische tetraëder of kortweg tetraëder, met een hogere symmetrie dan het tetragonale disfenoïd (figuur 1).

image image
Figuur 1: tetragonale disfenoïd (links) en kubische tetraëder (rechts)r (bron: MinDat)


Tetragonaal-disfenoïdale chalcopyrietkristallen komen meestal voor als de {112} vorm. Die lijkt bedrieglijk veel op een kubische tetraëder: het gevolg van een a/c celparameterverhouding die ei-zo-na gelijk is aan twee (1,971 om precies te zijn) (figuur 2). Met het blote oog zijn beide vormen niet van elkaar te onderscheiden: dat kan enkel via een heel nauwkeurige hoekmeting.

Image
Figuur 2: chalcopyriet {112} kristal (links) t.o.v. een kubische tetraëder


Tetragonaal-disfenoïdale vormen komen bovendien ook nog eens voor als twee correlate vormen: een positieve {hhl} en een negatieve {h-hl}. Bij chalcopyrietkristallen komen {112} en {1-12} vaak in onderlinge combinatie voor, zoals geïllustreerd in figuur 3.

Image
Figuur 3: chalcopyriet {112} (links), {1-12} (midden) en hun combinatie (rechts)


Van Dreislar zijn ook goede – maar wel erg zeldzame - strontianiet specimens bekend, met individuele gelige kristallen tot 4 cm. Soms vormen die pseudo-hexagonale drielingen van het aragoniet-type. Cinnaberkristallen zijn nóg zeldzamer en halen maximaal 3 mm – na enkele jaren blootstelling aan licht en lucht worden ze zwart. De zeventiger jaren waren de beste periode voor Dreislar specimens. Ze zijn afkomstig uit holtes in de barietlagen: die kwamen frequent voor, maar waren zelden groter dan 1 meter diameter. Mijnwerkers namen de specimens mee naar huis: de beste stukken vonden een plaatsje op de commode in de huiskamer en de verkoopsvoorraad werd bijgehouden in slaapkamers, kelders en stallen. De handel werd voornamelijk bedreven door de echtgenotes, die daaruit een welgekomen aanvulling van het huishoudbudget puurden. Niettegenstaande de toentertijd overvloedige productie zijn ongeschonden specimens toch altijd relatief zeldzaam gebleven. Het aanbod bleef ook grotendeels beperkt tot de Duitse – en van daaruit ook de Europese – markt: in de USA bleef bariet van Dreislar vrij onbekend. Ook in de tachtiger jaren werden nog wel enkele goede vondsten genoteerd, maar naarmate de ontginning zich naar diepere niveaus verlegde (waar holtes zeldzamer werden) en krachtiger springstoffen werden ingezet daalden zowel kwaliteit als kwantiteit aanzienlijk – vanaf de jaren negentig werden ze zelfs extreem zeldzaam. De historische productie aan specimens mag dan wel aanzienlijk zijn geweest, heden ten dage is daar niet veel meer van te merken: op mineralenbeurzen worden ze nog maar zelden aangeboden. Tijdens de recente Minerant beurs (mei 2024) noteerde ik welgeteld twee specimens van middelmatige kwaliteit waarvoor dan ook nog eens meer dan 100 Euro per stuk werd gevraagd. Het specimen van foto 1 (135x100x30 mm) kocht ik op een MKA vergadering in 1998 voor welgeteld 480 BF (12 Euro!). De voorkant is samengesteld uit groepjes dunne, semi-parallelle, bladvormige barietkristallen. De achterkant is een aaneenschakeling van crèmekleurige, zadelvormige dolomietkristallen. Door de afwezigheid van chalcopyriet (tenminste op de voorkant – op de achterkant zijn enkele spaarzame kristalletjes te zien) is het atypisch voor Dreislar. De lichtroze kleur wijst op verontreiniging met strontium.

Image
Foto 3: bariet #1780, Dreislar


Image
Foto 4: bariet #1654, Dreislar


Dat van foto 2 (115x105x55 mm) is afkomstig uit een garageverkoop in 2014 bij Rik Dillen, die het had uit de verzameling van François Verhallen, die het zelf in 1975 had aangekocht. Ook dit specimen is atypisch voor Dreislar, door zijn zeer kleine chalcopyriet kristallen en door zijn relatief vrijstaande tafelvormige barietkristallen tot 5 cm zijde. Foto 3 (146x160x60 mm) toont dan weer een specimen dat ik op de beurs van Harelbeke in 2007 kocht van Luc Verfaillie – origineel was het afkomstig uit de verzameling van Pierre Rondelez. Hier is de chalcopyriet wel heel nadrukkelijk aanwezig, zowel als individuele, deels vertweelingde kristallen of als aggregaatjes tot 12 mm. In mijn verzameling vond het dan ook een plaats in een vitrine met sulfiden. Het specimen van foto 4 tenslotte (210x180x130 mm) is een 8,5 kg zware joekel die ik in 2007 op een MKA vergadering cadeau kreeg van Werner Heirman: waarschijnlijk zag hij het niet meer zitten om het gevaarte telkens weer van de ene beurs naar de andere mee te zeulen. Ook dit specimen is opgebouwd uit lamellaire, parallel geschikte barietkristallen tot 12 cm zijde – de kleur gaat eerder de crème kant op. Hier is de chalcopyriet duidelijk aanwezig in kristalletjes tot maximum 3 mm. Momenteel zijn er in Dreislar zo goed als geen mineralen meer te vinden: volgens verslagen op Mineralienatlas van bezoeken in 2010 en 2012 zijn de afvalhopen zo goed als verdwenen en was de kwaliteit van het weinige dat er nog kon gevonden worden effenaf teleurstellend. In het dorp Dreislar zelf kun je nog het kleine maar goed verzorgde “Schwerspatmuseum” bezoeken: zie https://www.youtube.com/watch?v=xK2ObjSw9_I

Image
Dreislar Schwerspatmuseum
Von Rmbonn - Eigenes Werk, CC BY-SA 3.0,
https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=5610391


Er worden zelfs trouwfeesten georganiseerd, onder het motto “Liebe ist … heiraten im Schwerspatmuseum Dreislar”. Volgens de organisatoren (vrij vertaald) “gelden kristallen en edelstenen al van oudsher als symbool voor duurzaamheid, geluk en onvergankelijke liefde”. Ze leiden daaruit af “dat hun museum de uitgelezen plaats is voor de start van een gemeenschappelijke toekomst”. Waarbij ik mezelf afvraag of het fenomeen dat zoveel huwelijken de dag van vandaag vroegtijdig schipbreuk leiden, niet zijn oorzaak zou kunnen vinden in het gegeven dat er van langs om minder mineralen worden verzameld? Wie weet?

Met dank aan Theo Muller (foto’s 1 en 2), Ludo Van Goethem (foto’s 3 en 4), Paul Tambuyser (VESTA kristaltekeningen in figuren 2 en 3) en Donald B Peck (kristaltekening van figuur 1)
 
alfabetische index