Merkwaardige macro mineralen

een informatieve rubriek met handstukken uit de collectie van Raymond Dedeyne, door hemzelf becommentarieerd en door Theo Muller van foto’s voorzien  -  voor vragen of suggesties, email mmm@minerant.org
 

DRAVIET

Yinnietharra, Upper Gascoigne Shire, Western Australia, Australië



Foto 1



Foto 2



Foto 3


Welke verzamelaar droomt er niet heimelijk van om ooit in zijn collectie een goed specimen uit de toermalijngroep te koesteren? De gedachten gaan daarbij onwillekeurig naar roze en blauwe elbaiet uit de Afghaanse Pech Valley, blue caps uit de Californische Pala Queen Mine, tweekleurige kristallen uit het Braziliaanse Pederneira, polychrome specimens uit diverse Malagassische pegmatieten en nog meer van die locaties die de verbeelding ongebreideld op hol doen slaan. Dergelijke stukken zijn echter – bij een goede kwaliteit en redelijke afmetingen – uitermate zeldzaam. Voeg daarbij nog de hype die er de dag van vandaag rond gecreëerd wordt en je belandt al gauw bij duizelingwekkende prijzen van vijf tot zelfs zeven beduidende cijfers, waarvoor zelfs een tweede hypotheek op je huis niet zal volstaan.

En toch zijn goede specimens uit de toermalijnfamilie nog voor een bescheiden bedrag beschikbaar, op voorwaarde dat je van de eis voor een flamboyante kleur afstand wilt doen: : de dravieten uit Yinnietharra zijn weliswaar ofwel donker roodbruin ofwel pikzwart, maar kristallografisch gezien behoren ze tot het beste van wat de toermalijngroep ooit heeft voortgebracht. Met wat geluk vind je op beurzen zelfs nu nog een nagenoeg perfect gevormde floater ter grootte van een kindervuist uit de liquidatie van een oude collectie voor een bedrag tussen de 50 à 100 Euro.

Yinnietharra is een uitgestrekt “cattle station” van ruim 2000 km2 in het westen van Australië, volop in de outback: onbewoond, heet klimaat, geen vers water en zonder vierwielaandrijving kom je er nergens. Van hier tot Carnarvon – een stadje van een paar duizend inwoners aan de westkust – is het 165 km over zandwegen. Perth ligt “wat verder”, op ongeveer 800 km naar het zuiden.

Het eerste dravietspecimen werd hier bij toeval gevonden in 1918. Daarop werd de vindplaats prompt weer vergeten tot in 1968 het gebied werd herontdekt en tegelijk geclaimd door Albina Soklich, die er onder de naam Soklich Trading Company een specimen mining operatie voor draviet opstartte. Van januari 1969 tot januari 1971 werden er zo meer dan twaalf ton dravietkristallen gewonnen, waarvan ongeveer drie vierde van eerste kwaliteit en dubbel beëindigd waren. Die gingen van de hand aan een kiloprijs van 1,65 tot 3,30 AUD (Australische dollar) – afhankelijk van de kwaliteit. Via Harry Sering – een bekende Amerikaanse mineralenhandelaar uit de zeventiger jaren – werd de meerderheid daarvan over verzamelingen in de ganse wereld verspreid. Dan werd het weer een hele tijd stil rond Yinnietharra, tot in 2010 Tom Kapitany met een nieuwe lease op de claim – vanaf nu bekend als de Tomkap Tourmaline Mines - de ontginning terug opnam. Vandaag de dag beslaat die twee kleine openluchtgroeven, gelegen op een NNW-as op een afstand van een kilometer van elkaar: in de zuidelijke put (eigenlijk niet meer dan een sleuf van vijf meter breed en 30 meter lang) wordt een bruine dravietvariëteit gewonnen en in de noordelijke een (meer ijzerrijke) pikzwarte. De totale lengte van de zuidelijke afzetting bedraagt enkele honderden meter.

Draviet is zowat het enige mineraal dat momenteel in het gebied rond Yinnietharra wordt gewonnen. In de periode voor en tijdens de tweede wereldoorlog (1922 – 1946) werd er muscoviet gedolven dat toen populair was als thermische en elektrische isolator. Daarna werd er op bescheiden schaal beryl en columbiet ontgonnen. In de streek zijn ook nog lithium, zeldzame aarden en uranium aanwezig maar die werden er (nog) nooit commercieel geëxploiteerd. Draviet komt er voor op verschillende plaatsen, maar de kristalkwaliteit is het beste in de Soklich (later Tomkap) afzetting. Het vormt er grote, zeer scherpe, heel goed gevormde kristallen die bekend staan als ’s werelds (kristallografisch) beste in hun soort. Meestal zijn die kortprismatisch; in veel gevallen zijn ze ook dubbel beëindigd. Ze liggen ingebed in een broze schist van phlogopiet (een mica) en plagioklaas (een serie veldspaten tussen albiet en anorthiet), waarvan ze heel gemakkelijk gescheiden worden. Het magnesiumgehalte ligt rond de 10% MgO – een duidelijk bewijs dat het hier wel degelijk om draviet (een Mg-toermalijn) gaat. In de zeventiger jaren werd ook nog van schorl (een Fe2+-toermalijn) gewag gemaakt, maar dat bleek naderhand op foute analyse gebaseerd te zijn. Meer recent kwam ook nog povondraiet (een Fe3+-toermalijn) ter sprake, maar ook dat berust waarschijnlijk op een vergissing.

Het specimen op foto 1 (145 x 105 x 65 mm) bestaat uit twee afzonderlijke dieproodbruine kristallen – een van 8,5 en een van 5,5 cm lengte - op matrix, wat het vrij uitzonderlijk maakt, aangezien het leeuwendeel van alle op de markt gebrachte specimens zorgvuldig rondom uitgeprepareerd werden. Ik kocht het in 2000 op de Luikse beurs van Oliver Szentessy († 2019), een kleurrijke figuur die rond die tijd – uitgedost als een namaak Crocodile Dundee – met voornamelijk Australische mineralen onze beurzen wat fleuriger (sommigen zullen zeggen: onveiliger) placht te maken. Het is – volledigheidshalve - NIET gekleefd (speciaal nagekeken, want met Crocodile was het altijd uitkijken geblazen). Hier en daar zijn duidelijk nog restanten van groepjes mica-kristallen te zien. Rekening houdend met de aankoopdatum moet dit nog een specimen zijn uit de Soklich periode.

Het kristal van foto 2 is een volledige floater, met de al relatief respectabele afmetingen van 60 x 70 x 80 mm - droog gewogen 770 gram. Dit is echter nog geenszins een Yinnietharra record: voor de Soklich periode werden kristallen gerapporteerd tot 11,5 kg en 15 cm lengte. In recentere (Tomkap) tijden gaat het er wat bescheidener aan toe: daar werden tot nog toe records afgeklopt bij 7 kg, 6 cm diameter en 23 cm lengte. Het is afkomstig – via Ivàn Blanco – uit de verzameling van René Virlet, die het zelf in 1971 kocht van Martin Ehrmann – alweer een bekend Amerikaans mineralenhandelaar uit de zeventiger jaren. Ook dit specimen moet dus ooit nog door Soklich gedolven zijn. De zijkanten van het kristal zijn hier volledig glad, zonder enig spoor van striatie - ook de obligate Yinnietharra mica vlekjes zijn duidelijk waar te nemen.

Dit is een kristal dat zo uit een tekstboek zou kunnen ontsnapt zijn: een hexagonaal prisma van de tweede soort dat tweemaal beëindigd is met een trigonale piramide, maar dan wel aan elke kant met een ander teken (of oriëntatie). Zie de bijgaande VESTA tekening ter verduidelijking: bij toermalijn komen zowel de kristallen a als b voor, met de prismavlakken m en aan weerszijden beëindigd door de eindvlakken r en/of z. Bij kristal a hebben beide beëindigingen hetzelfde teken/oriëntatie (tweemaal r) – bij kristal b (het specimen van foto 2) zijn die tegenovergesteld (eenmaal r en eenmaal z).




VESTA tekening door Paul Tambuyser

Door die verschillende oriëntatie lijkt het alsof we hier met een drietallige inversie-as en een romboëdrische terminatie te maken hebben, maar dat kan natuurlijk niet, want draviet kristalliseert in de ditrigonaal-piramidale klasse van het trigonaal stelsel, met een echte drietallige as dus. De foutieve terminologie “romboëdrische beëindiging” wordt voor draviet van Yinnietharra wel meer gebruikt – ook Jordi Fabre bezondigt zich er aan bij de beschrijving van zijn specimens op MinDat.

De (verzamelings)herkomst van het specimen op foto 3 (55 x 45 x 35 mm – 175 gram) is mij onbekend. Het heeft dezelfde structuur als het specimen van foto 2 (zie kristal c op de tekening): hexagonaal prismatisch (vlakken m) van de tweede soort, beëindigd met twee trigonale piramides met een wederzijds verschillende oriëntatie (vlakken r en z). Prisma en piramides zijn hier echter al meer gelijk ontwikkeld – in het Engels spreken ze van “equant” of “equidimensional crystals” – zodat het geheel misleidend sterk op een (ietwat vervormde) rombendodecaëder gaat lijken. Bij Yinnietharra dravietkristallen is dat regelmatig het geval – in het verleden werden die dan ook wel eens (verkeerdelijk) als rombendodecaëdrische granaatkristallen aanzien. Meestal zijn bij dergelijke specimens echter ook nog wel enkele minder ontwikkelde prismavlakken aanwezig, zodat het verschil uiteindelijk toch nog kan worden gemaakt.

Principieel verkies ik in MMM’s geen prijzen van geïllustreerde specimens te geven, maar in dit geval wil ik daar wel een uitzondering op maken – al is het maar om aan te tonen dat het begrip toermalijn niet noodzakelijk synoniem moet zijn met torenhoge, van de pot gerukte toestanden. Specimen #1 kostte indertijd 1800 BF – omgerekend 45 Euro; specimen #2 kreeg ik voor 40 Euro en voor specimen #3 moest ik in een van de ondertussen welhaast legendarisch geworden garage sales van Rik Dillen de exorbitante som van … 6 Euro neertellen.
 
alfabetische index