Merkwaardige macro mineralen

een informatieve rubriek met handstukken uit de collectie van Raymond Dedeyne, door hemzelf becommentarieerd en door Theo Muller van foto’s voorzien  -  voor vragen of suggesties, email mmm@minerant.org
 

De Britse goldrush van 1854



Al van oudsher staat goud synoniem voor rijkdom, macht en aanzien. Wanneer er onverwacht grotere hoeveelheden van worden ontdekt, spreekt dat uitermate tot de verbeelding van de massa’s. De historische goudrushes werden elk in hun tijd dan ook met grote aandacht gevolgd in de wereldwijde pers: California in 1848, het Australische New South Wales en Victoria in 1851, West Australië in de jaren 1890 en Klondike in het Canadese Yukon Territory in 1896 waren daarbij zowat de belangrijkste. Maar zelfs Groot Brittannië werd in 1854 door de goudkoorts gegrepen – alleen bleven de resultaten hier ver onder de verwachtingen, zoals uit het volgende relaas zal blijken …

We schrijven 1852: de Australische en de Californische goudrushes zijn nog volop aan de gang en ook in de UK worden ze met veel belangstelling gevolgd. Met de regelmaat van een klok worden nieuwe vondsten gerapporteerd – de ene al spectaculairder dan de andere. Brieven van uitgeweken goudzoekers aan hun familie in het thuisland worden in kranten gepubliceerd. De vorderingen van schepen “beladen met goud” op weg naar Engeland worden dag aan dag gevolgd tot ze uiteindelijk aanmeren in Engelse thuishavens, waar ze een warm welkom wacht. Zoveel goed nieuws doet uiteindelijk velen dromen van goudvondsten in eigen land en algauw wordt de Britannia Gold and Copper Mining Company opgericht, met de bedoeling goud te winnen uit de ijzeren hoed van een mijn in North Molton in het graafschap Devon. Kort daarna wordt ook nog de interesse gewekt in het mogelijks goudhoudend potentieel van een nabije mijn in Bampfylde (ook bekend als de Poltimore Mine). Maar de goudgekte slaat pas helemaal toe wanneer in 1853 de genaamde John Frederick Calvert op het toneel verschijnt, recht uit Australië, met in zijn bagage niet minder dan (tenminste naar eigen zeggen) … een ton zelf gevonden goudnuggets!

John Calvert beweert af te stammen van Frederick Calvert, Lord of Baltimore of Maryland, USA – maar dat is gelogen: het dichtste dat de Calvert familielijn ooit bij aristocratie kwam was het slippertje dat de eerste echtgenote van John’s grootvader ooit had met de Prince of Wales. Verder beweert hij in 1811 geboren te zijn, terwijl dat in werkelijkheid 1825 is. De ontbrekende 14 jaar komen hem echter wel handig uit om zichzelf uit te roepen tot een van de pioniers van de goldrush in New South Wales, Australië: naar eigen zeggen zou hij daar al goud gepand hebben in 1834 (op de gecorrigeerde leeftijd van … 9 jaar). Ook zijn bewering dat hij in 1836 goudmijnen in Zuid Amerika zou hebben ontdekt komt daarmee danig in het gedrang.

Calvert opent in mei 1853 een handel in een pand in de Londense Strand waar hij zijn Australische goudnuggets gratis voor bezoekers tentoonstelt – als onderdeel van zijn verzameling van naar eigen zeggen 26 miljoen (!) specimens (bescheidenheid was nooit zijn sterkste kant). Hij sluit een overeenkomst met James Wyld om de nuggets en nog wat andere mineralen tentoon te stellen in diens “Great Globe”: een indrukwekkend bouwsel met als voornaamste onderdeel een centrale sfeer van zowat 20 meter diameter. Daarin zijn diverse galerijen ondergebracht die via een trappenstelsel door het (betalend) publiek kunnen worden bezocht. Centraal staat daarbij een reusachtige driedimensionale wereldkaart (Wyld was aardrijkskundige én kaartenmaker). De nuggets – in gewicht variërend van enkele tientallen gram tot meer dan een kilo - worden zwaar beveiligd door betraliede vensters én een bewapende politieman. Het evenement wordt in populariteit enkel geklopt door de eerste wereldtentoonstelling van 1851 (eveneens in Londen): op één dag tijd gaan er tweeduizend toegangstickets de deur uit.

image
John Frederick Calvert (1825-1897) (*): goudzoeker, handelaar in mineralen en schelpen, mijningenieur, essayist, metallurgist, ontdekkingsreiziger, schrijver, uitvinder, genie, landmeter, rokkenjager, zwendelaar, charlatan en fantast




Maar enkele maanden na de opening ziet een bezoeker, niettegenstaande de zware beveiliging, toch nog de kans om op een van de labels “Not True” te schrijven en algauw is het een publiek geheim dat wat hier te zien valt niets meer is dan een verzameling … verguld lood. Daarop spant Wyld een proces aan tegen Calvert, maar die voert aan dat hij met Wyld nooit een overeenkomst heeft afgesloten over échte nuggets. De uitspraak eindigt enkele maanden later onbeslist en alles wordt uiteindelijk in der minne geregeld. Blijkbaar hebben beide betrokkenen boter op het hoofd: zo blijkt onder andere dat een welbekende galvanisatiefirma voor Wyld op discrete manier verguldwerk heeft uitgevoerd!

image
De handtekening van de meester(oplichter) (*): later kwam daar nog C.E. (Civil Engineer) bij, een kwalificatie die hij nooit behaalde




Ondertussen reist Calvert heel Groot Brittannië en Ierland af op zoek naar goud. En dat vindt hij, blijkbaar met verbazingwekkend gemak, letterlijk overal, op de meest onwaarschijnlijke plaatsen, en dan nog geen klein beetje. Cumberland, Wales, Ierland, Devon, Schotland, Derbyshire – alle blijken ze onverhoopte goudschatten te herbergen. In Cornwall vindt hij goud in kwartshoudende blokken die gebruikt worden om stapelmuurtjes tussen de velden te bouwen. Zijn meest spectaculaire vondst is echter in een kwartsader nabij de top van een heuvel tussen Kendal en Keswick, in het noordwesten van Engeland: een klomp van dik anderhalve kilo met een totaal goudgehalte van meer dan een kilo. Langs de buitenkant ziet die er totaal verweerd uit, en het is enkel dank zij zijn geoefend oog dat hij die heeft kunnen ontdekken: met amper één slag van zijn hamer wordt hem duidelijk dat dit een van de beste specimens is die hij ooit zag. Jammer genoeg blijkt naderhand dat buiten Calvert niemand anders dit specimen ooit heeft mogen aanschouwen …

Calvert zorgt er telkens wel voor dat van zijn exploten uitgebreid verslag wordt gedaan in de pers - vooral in The Mining Journal en in The Times - waardoor hij zowel insiders als het grote publiek aanspreekt. Hij geeft overal lezingen – onder andere in september 1853 over het Britse goudpotentieel, in een stampvolle zaal voor de prestigieuze British Association for the Advancement of Science (BAAS). Twee maanden later publiceert hij zijn magnum opus: “Gold Rocks of Great Britain and Ireland” dat hij ondertekent met “John Calvert of Australia”. Het lijdt geen twijfel dat hij daar ooit wel geweest is maar voor de rest is hij voor het land even endemisch als het konijn (waarmee hij – zijn reputatie als rokkenjager in acht nemende - wel enige gelijkenis vertoont, toch tenminste in zoverre het de voortplanting van de soort betreft …).

Het meesterwerk omvat een gedetailleerde opsomming van alle (natuurlijk grotendeels door hem ontdekte) goudvoorkomens in Groot Brittannië en Ierland. Het gaat hem telkens wel over kwartsgebonden afzettingen: van eventuele alluviale afzettingen die door het grote publiek gemakkelijk te verifiëren zouden zijn blijft hij wijselijk ver weg (volgens hem werden die al in een ver verleden uitgeput). Bij het opsporen van nieuwe voorkomens laat hij zich voornamelijk leiden door zijn – in Australië gewonnen – inzichten, die hem laten besluiten dat Australische en Britse kwartsaders zeer vergelijkbaar en bijgevolg even goudhoudend moeten zijn. Daarmee speelt hij handig in op het feit dat de goudvelden van Zuidoost Australië “voorspeld” werden – nog voor er effectief goud gevonden was - door de Engelse geoloog Roderick Murchison, op basis van de gelijkenis tussen Australische gesteenten met hun (goudhoudende) analogen in Siberië. Dat die Britse lagen zolang onontdekt gebleven zijn wijt hij aan de incompetentie en inefficiëntie van vroegere geologen (het miskend genie is met hem nooit veraf). Maar mits het inzetten van de correcte technologie (waar hij uiteraard als enige de sleutel toe heeft) zijn hier zonder de minste twijfel ongeziene fortuinen te vergaren …

image
”The Gold Rocks of Great Britain and Ireland”: het evangelie van de Britse goudzoeker volgens John Calvert




Het werk wemelt van de fouten en verkeerde veronderstellingen en die worden door terzake onderlegde tijdsgenoten dan ook snel aan de kaak gesteld. Hun “negatieve en afgunstige opmerkingen” worden door Calvert echter “vakkundig” weerlegd – tenminste voor het oog van zijn aanhang en de grote massa die nu eindelijk wel eens Brits goud willen zien. Wanneer hij later geen kant meer op kan zal hij de schuld voor de fouten bij zijn uitgever leggen, die volgens hem eigenhandig en buiten zijn weten zijn manuscript heeft veranderd.

En dan verschijnt einde september 1853 de Amerikaan Hiram Berdan ten tonele, uitvinder van een revolutionair goudextractieprocedé, met zijn gepatenteerde “Berdan Gold Ore Pulveriser, Washer and Amalgamator” of kortweg “Berdan Amalgamator” of “Berdan Pan”. Zijn eerste versie van het tuig bestaat essentieel uit een roterende half sferische stalen kuip van zowat 2 meter doormeter met daarin twee grote stalen bollen van verschillende afmetingen en met een gezamenlijk gewicht van vier ton. Het goudhoudend erts wordt hierdoor tot fijn gruis verpulverd, dat continu wordt uitgeloogd met toegevoegd kwik, onder vorming van amalgaam dat wordt afgescheiden en waaruit het goud na uitdampen van het kwik wordt gewonnen. Een onafgebroken waterstroom zorgt voor de afvoer van het afvalpuin. Berdan heeft aan zijn uitvinding – door de verkoop van zijn Amerikaanse patentrechten - dan al de duizelingwekkende som van 550 000 dollar verdiend.

image
Hiram Berdan (1824 – 1893)




Op 25 october 1853 demonstreert hij in Londen de recente versie van zijn uitvinding aan een select publiek van diplomaten, bankiers, professoren, vakmensen uit de mijnbouw en … John Calvert. Zijn originele bedoeling is om de machine wekelijks en gratis te demonstreren voor investeerders en mijnwerkers die actief zijn in de Australische goudvelden, maar tot zijn verbazing komen er vooral geïnteresseerden in Britse afzettingen opdagen. De belangstelling is zo groot dat er al snel dagelijkse (nu betalende) demonstraties worden georganiseerd. Potentiële klanten worden verondersteld daarbij hun eigen ertsen zelf te testen – zo zorgt Berdan er voor dat hij later bij eventuele onregelmatigheden en anomalieën buiten schot blijft.

De testen overtreffen alle verwachtingen (tenminste toch officieel), de timing is perfect en er worden duizelingwekkende winstmarges voorspeld. Waar fracties van een ons goud per ton erts al voldoende zijn voor een winstgevende operatie worden nu tot 6 ons per ton voorspeld. Calvert blijft daarbij onverdroten het vuur verder aanwakkeren: als veel gevraagde expert terzake neemt hij de leiding van verschillende evaluatieteams. In een mijn in Noord Wales ziet hij ertsmonsters zo rijk dat ze gemakkelijk kunnen wedijveren met het beste uit Australië en Californië en in een andere, meer naar het westen stelt hij een schatting voorop van 2000 tot 3000 pond per ton erts: naar eigen zeggen zijn enkele meters van de betreffende ader hier misschien wel een tot twee miljoen pond waard. In de pers wordt alles breed uitgesmeerd, waarbij de namen Calvert en Berdan niemand kunnen ontgaan.

image
Een van de patenten op Berdan’s Amalgamator




En nu is de geest pas goed uit de fles: er ontstaat een ware rush naar goud, vooral in Zuidwest Engeland en in Wales. Er ontwikkelt zich een drukke handel in aandelen in goudmaatschappijen – sommige echt, maar het merendeel nep. Al snel komt er voor Berdan uit verschillende hoeken competitie opdagen van uitvinders van concurrerende “goudextractiemachines”.

Maar midden 1854 beginnen de fundamenten van het luchtkasteel barsten te vertonen: de eerste ontgoochelende resultaten lopen binnen over mijnexploitaties die ofwel niets, ofwel maar een summiere fractie van het voorspelde opbrengen. Het ene na het andere faillissement kondigt zich aan. De pers laat nu eindelijk haar voormalige houding varen van “don’t let the facts stand in the way of a good story”. Maar Calvert laat zich ook hierdoor niet uit het lood slaan: de schuld wordt gelegd bij onbekwaam mijnbestuur en wat later begint hij zich zelfs te distantiëren van de efficiëntie van Berdan’s machine. Het verhaal van de vergulde loden nuggets komt nu volop in de openheid. Verder blijkt er ook op grote schaal geknoeid te zijn bij de evaluaties met de Berdan Pan: frequent blijkt het erts vóór behandeling met écht goud te zijn “opgewaardeerd”. Vingervlugge operators kloppen tijdens evaluaties de as van hun – voorafgaandelijk zorgvuldig met goud “verrijkte” - sigaren in de maalpan. In één geval is zelfs sprake van iemand die onachtzaam het sap van zijn pruimtabak richting amalgameerpan spuwt en daarbij mist – waarop een goudkorrel voor de voeten van de verbaasde toeschouwers valt.

Einde 1854 heeft de goudwinning in Groot Brittannië een mooie toekomst achter de rug. Pas opgerichte maatschappijen gaan overkop, fortuinen zijn op enkele maanden tijd verdampt. The Mining Journal gewaagt van ongeveer 200 fictieve mijnen en nog meer verwante nepmaatschappijen. Alles zag er nochtans zo veelbelovend uit, op één detail na: een schrijnend gebrek aan… Brits goud. Calvert zet de strijd toch nog een tijdje verder: in 1855 beweert hij een verklaring te hebben waarom Berdan’s machine het in “real life” zo dikwijls liet afweten (waarop een ingewikkelde theorie volgt over zijn nieuw elektrisch proces zoals alleen hijzelf dat kan ontwikkelen en begrijpen).

Berdan heeft nog tijdens de hype de Engelse rechten op zijn uitvinding verkocht aan de pas gevormde Berdan Gold-Machine Company, om dan met de noorderzon terug naar de VS te verdwijnen. Zijn machine blijkt toch wel haar verdiensten te hebben want ze blijft tot 1930 opduiken in kringen van goudzoekers. Terug in zijn thuisland ontpopt hij zich tot een opgemerkte scherpschutter en hij krijgt het commando van het 1e en 2e United States Volunteer Sharpshooters Regiment – ook bekend als “Berdan’s Sharpshooters”. Die onderscheiden zich in de Amerikaanse burgeroorlog, waar ze zich bedienen van geweren ontwikkeld door Christian Sharps – wat mogelijk een verklaring kan zijn voor het begrip “sharpshooter” (maar met etymologie is het altijd uitkijken geblazen). Berdan neemt in 1864 echter ontslag als aanvoerder: hij wordt dan door velen beschouwd als een showman zonder veel scrupules en een lafaard, een militair commando onwaardig (zijn arrogantie en zijn merkwaardige systematische afwezigheid van de frontlijn telkens wanneer het daar te heet wordt kunnen daartoe hebben bijgedragen). Hij herneemt dan maar zijn loopbaan als uitvinder en schrijft daarna nog diverse patenten op zijn naam – meestal voor militaire applicaties.

Ook Calvert laat nog geregeld van zich horen. Hij zet een handel op in naturalia (waaronder mineralen) in Londen. Maar het bloed van de zwendelaar kruipt waar het niet gaan kan: in 1860 haalt hij de pers met de verkoop van een uitermate zeldzaam ei van de toen al uitgestorven reuzenalk aan een professor in Cambridge – terwijl dat al snel een beschilderd voormalig zwanenei blijkt te zijn. In 1869 wordt hij weer eens vervolgd, nu voor de verkoop van een verzameling mineralen aan een nochtans befaamde verzamelaar voor 3000 pond, terwijl die er nog geen 500 waard was. In 1890 kan hij van de General Exploration Company Ltd 10 000 pond losweken voor een expeditie naar het binnenland van West Australië, waar hij – steeds naar eigen zeggen- rond 1840, als enige overlevende van een gezelschap ontdekkers, aanzienlijke goudreserves heeft gevonden. Nodeloos te zeggen dat hij er niet in slaagt de plaats terug te lokaliseren – het geld wordt echter wel vakkundig en volledig uitgegeven. Zijn aanzienlijke persoonlijke verzameling van naturalia (tienduizenden specimens naar eigen zeggen) gaat bij zijn dood over in handen van zijn zoon, om na veel omzwervingen tenslotte te belanden bij een Amerikaanse handelaar die ze beetje bij beetje fragmenteert over diverse musea en verzamelaars. Zelfs de dag van vandaag duiken nu en dan nog specimens op met het etiket John Calvert.

(*) met dank aan Wendell Wilson voor de toelating tot het reproduceren van de foto en de handtekening van John Calvert uit “Robbing the Sparry Garniture” op p95 en p87

Nota 1: Voor wie na alle bovenstaande nog altijd niet genoeg kan krijgen van de geschiedenis van de Britse goudrush van 1854 verwijs ik naar de volgende twee uitstekende publicaties van de onovertroffen Michael P Cooper (✝ 2008) - waaruit ikzelf overigens uitgebreid heb geput voor deze bijdrage: -extraLapis English N°5 - “Gold, The Noble Mineral” – pp 76-83 -“Robbing the Sparry Garniture: 200 Year History of British Mineral Dealers 1750 – 1950”, pp 85-105, 2008

Nota 2: Bovenstaande moge misschien de illusie gecreëerd hebben dat in Groot Brittannië helemaal geen goud te vinden is - maar dat is te kort door de bocht. Er werden wel degelijk mooie goudvondsten genoteerd – vooral in Devon en in Wales – maar nooit in de hoeveelheden zoals voorgespiegeld door Calvert.


image
Goud van Hope’s Nose, Devon, England
Copyright Crystal Classics – foto Olga Kaspera



 
alfabetische index